Glucose referentiewaarden voor diagnosestelling

Evaluatie van de bepaalde glucosewaarde vindt plaats volgens onderstaande tabel.

Tabel 1 Referentiewaarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus, gestoord nuchtere glucose en gestoorde glucosetolerantie (mmol/l); gestoord nuchtere glucose en gestoorde glucosetolerantie kunnen gecombineerd voorkomen.

Veneus plasma
Normaal glucose nuchter : < 6,1 mmol/l
glucose niet nuchter : < 7,8 mmol/l
Gestoord nuchtere glucose  glucose nuchter : ≥ 6,1 en < 7,0 mmol/l EN
glucose niet nuchter : < 7,8 mmol/l
Gestoorde glucosetolerantie  glucose nuchter : < 6,1 EN
glucose niet nuchter : ≥ 7,8 en < 11,1 mmol/l
Diabetes Mellitus glucose nuchter : ≥ 7,0 mmol/l
glucose niet nuchter : ≥ 11,0 mmol/l

Bij een geringe verhoging van de nuchtere waarden spreekt men van een gestoord nuchtere glucose (tabel 1). Met gestoorde glucosetolerantie wordt bedoeld een niet-nuchtere glucosewaarde ≥ 7,8 en < 11,1 mmol/l bij een normale nuchtere glucosewaarde. Een gestoord nuchtere glucose en een gestoorde glucosetolerantie wijzen op een grotere kans op de ontwikkeling van diabetes mellitus en doorgaans op een verhoogd cardiovasculair risico. Aanbevolen wordt bij een gestoord nuchtere glucose en/of gestoorde glucosetolerantie de nuchtere glucosebepaling na drie maanden in het laboratorium te herhalen. Als ook dan de diagnose diabetes mellitus niet kan worden gesteld, wordt de patiënt jaarlijks gecontroleerd. Daarnaast bepaalt de huisarts het cardiovasculaire risicoprofiel. (zie NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement).

Bron: NHG standaard Diabetes Mellitus type 2, derde herziening, okt 2013